Overzicht

Verlenging uithuisplaatsing van een baby

1. De procedure ten aanzien van het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator

1.1 Ter griffie van het hof is op 18 mei 2015 een verzoek, met één productie, binnengekomen waarin de ouders verzoeken om ten aanzien van de hierna te noemen minderjarige [het kind] een bijzondere curator te benoemen.

1.2 De mondelinge behandeling heeft op 23 juni 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn […], jeugdbeschermer, alsmede […] en […] verschenen. Ook de pleegouders zijn verschenen. De Raad voor de Kinderbescherming is behoorlijk opgeroepen, maar niet verschenen.

2 De vaststaande feiten

2.1 Uit de affectieve relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] [het kind], hierna: [het kind], geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over haar. De moeder heeft drie meerderjarige zoons, die bij de ouders wonen. [het kind] woont, na een korte crisisplaatsing, sinds 13 oktober 2005 bij de perspectiefbiedende pleegouders.

2.2 Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 5 maart 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de ondertoezichtstelling van [het kind], evenals de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 maart 2016.

2.3 Tegen die beschikking zijn de ouders – alleen met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing – bij dit hof op 28 april 2015 in hoger beroep gekomen. In dat hoger beroep geeft het hof een beschikking onder zaaknummer 200.169.030.

2.4 De ouders verzoeken om mr. R.P. Adema, althans een andere persoon, als bijzondere curator te benoemen om [het kind], zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen in aangelegenheden met betrekking tot haar verzorging en opvoeding.

2.5 De GI heeft hiertegen mondeling verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de ouders af te wijzen.

3 De motivering van de beslissing tot benoeming van een bijzondere curator

3.1 Aan de orde is het verzoek van de ouders om een bijzondere curator te benoemen ten aanzien van [het kind].

3.2 Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechtbank dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende, een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. Uit de parlementaire geschiedenis betreffende deze bepaling blijkt dat daarmee is beoogd te voorzien in de mogelijkheid van benoeming van een bijzondere curator wanneer met betrekking tot de verzorging en opvoeding een wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijk vertegenwoordigers met zijn verzorging en opvoeding is belast. De wetgever heeft daarbij gedacht aan concrete problemen, die, indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing weet te bereiken, zo nodig in een door deze aanhangig te maken procedure zullen moeten worden beslist (HR 4 februari 2005, ECLI:HR:NL:2005:AR4850). De rechter zal bij zijn oordeelsvorming de aard en ernst van het bestaande conflict en het belang van het kind bij vertegenwoordiging door een bijzondere curator moeten betrekken.

3.3 De ouders stellen dat [het kind] zich niet gehoord heeft gevoeld door de kinderrechter of door de GI. Ze wil weer thuis wonen, ze wil een uitgebreidere omgangsregeling en niet de beperkte omgang zoals die is vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing van de GI van 15 mei 2015. Daarnaast is [het kind] het volgens de ouders regelmatig oneens met de gang van zaken bij pleegouders. De noodzaak van een vertrouwenspersoon voor [het kind] is dat een loyaliteitsprobleem kan worden voorkomen. De ouders moeten van de pleegouders op afstand blijven. Toenadering wordt door pleegouders niet geaccepteerd. Een andere persoon, een bijzonder curator, kan [het kind] helpen en adviseren in de procedure om haar wensen kenbaar te maken en misverstanden tussen [het kind], de ouders, de GI en de pleegouders te voorkomen.

3.4 De GI heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij niet inziet waaruit de belangenstrijd tussen [het kind] en de ouders bestaat. Een onafhankelijk persoon in de vorm van een bijzonder curator is niet nodig. Hiervoor is de jeugdbeschermer.

3.5 Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een belangenstrijd als bedoeld in artikel 1:250 BW, of, anders gezegd, van een situatie waarin de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen, dan wel van de voogd of de voogden in strijd zijn met die van het kind. Niet gebleken is dat sprake is van een belangenconflict tussen de ouders en [het kind]. De stellingen van de ouders zijn onvoldoende om tot deze conclusie te komen. Hooguit is sprake van een verschil van inzicht tussen de GI en de ouders, maar dit verschil biedt onvoldoende grond voor benoeming van een bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. De jeugdbeschermer die vanuit de GI is aangesteld, is een neutrale persoon die tot taak heeft de belangen van [het kind] te behartigen. Naar het oordeel van het hof bestaat onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de stem van [het kind] onvoldoende voor het voetlicht wordt gebracht in de procedure omtrent de uithuisplaatsing. [het kind] is met het oog op de inhoudelijke behandeling van dit hoger beroep door het hof, buiten aanwezigheid van partijen, hun advocaten en de GI, gehoord. Daarnaast kan de GI ter mondelinge behandeling de belangen van [het kind] ten aanzien van de uithuisplaatsing nogmaals naar voren brengen, waarbij de GI ook de wensen van [het kind] kan belichten.

3.6 Uit het voorgaande volgt dat het hof het verzoek van de ouders tot benoemen van een bijzonder curator zal afwijzen.

4 De beslissing

Het hof in hoger beroep:

wijst af het verzoek van de ouders tot benoeming van een bijzondere curator.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, A. Smeeïng-van Hees en C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 21 juli 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.